Skip to main content
Tag

geldzaken

Rekening en verantwoording over voor bejaarde vader gepinde bedragen

By rekening en verantwoording, verdeling No Comments


In situaties waarin één van de kinderen vaders of moeders geldzaken regelt ontstaat achteraf nog wel eens onenigheid over de wijze waarop het beheer is gevoerd. Degene die het beheer heeft gevoerd krijgt van andere familieleden het verwijt dat er onjuiste beslissingen zijn genomen, geen overleg is gevoerd en onvoldoende informatie is verstrekt. Soms gaan de verwijten verder: er is geld weggesluisd of aangewend voor eigen doeleinden.

De achtergronden van de zaak

Het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft op 22 augustus 2017 (ECLI:NL:GHSHE:2017:3679) uitspraak gedaan in een zaak waar twee broers meenden dat hun zuster rekening en verantwoording moest afleggen over een reeks van contante geldopnames dat ten laste van de bankrekening van hun vader in de periode 2006 tot en met 2012 was gepind tot een totaalbedrag ad € 161.566.

De zuster stelde dat vader tot juli 2009 zelf de contante pinopnames had gedaan en dat zij in de periode daarna haar vader daarbij behulpzaam was geweest omdat hij dat niet meer zelf kon. De broers hadden aangevoerd dat het ongeloofwaardig was dat hun vader – die in 2006 al 91 jaar oud was – die opnames zelf zou hebben gedaan. De opnames hadden voor het overgrote deel plaatsgehad bij een bankkantoor in de gemeente waar hun zuster woonde en werkte, terwijl hun vader aan de andere kant van de rivier woonde, hij geen auto meer reed en het onaannemelijk was dat hij steeds met de scootmobiel naar de andere kant van de rivier zou zijn gereisd – een afstand van 6 km –alleen om daar met zijn dochter geld te pinnen.
Zou de zuster er niet in slagen aan te tonen dat de opnames met goedvinden van hun vader hadden plaatsgevonden én hem ten goede waren gekomen, dan zou het niet verantwoorde deel beschouwd moeten worden als onrechtmatig onttrokken aan het vermogen van vader. Zuster zou dan 2/3e van dat verschil aan de broers terug moeten betalen.

Uitkomst procedure

Het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch meende dat de gestelde feiten en omstandigheden onvoldoende waren om aan te nemen dat de zuster rekening en verantwoording moest afleggen. Deze verplichting kan volgens het Hof slechts worden aangenomen indien een rechtsverhouding bestaat of heeft bestaan op grond waarvan de één jegens de ander (de rechthebbende) verplicht is om zich omtrent de behoorlijkheid van enig vermogensrechtelijk beleid te verantwoorden.
Zo’n rechtsverhouding kan voortvloeien uit de wet, een rechtshandeling of ongeschreven recht. Voor dat laatste zal sprake moeten zijn van een rechtsverhouding die verwantschap vertoont met één of meer in de wet geregelde gevallen waarin een rekening en verantwoordingsverplichting is neergelegd, zoals gemeenschap, opdracht of zaakwaarneming.
Het hof stelt vast dat niet is komen vast te staan dat er een rechtsverhouding had bestaan op grond waarvan een verantwoordingsplicht dient te worden aangenomen.

De broers hadden niet gesteld dat hun vader tijdens zijn leven wilsonbekwaam was, onder bewind stond of om een andere reden niet in staat was om zijn financiën te voeren. Ook bleek nergens uit dat vader vanaf 2006 op enig moment om rekening en verantwoording had gevraagd met betrekking tot de contante geldopnames die de dochter voor of samen met hem had verricht. Daarom gaat het Hof er vanuit dat vader steeds in staat was om de handelingen van zijn dochter te overzien en deze heeft goedgekeurd. De familierechtelijke relatie bracht volgens het Hof kennelijk mee dat er geen afzonderlijke boekhouding over de contante pinopnames en betalingen werd gevoerd, maar dat in vertrouwen werd gehandeld. Onder deze omstandigheid bestond er naar het oordeel van het hof geen verplichting tot het afleggen van rekening en verantwoording over de periode vanaf 2006.

Als er geen duidelijke wettelijke grondslag is, is de vraag of een verplichting tot het afleggen van rekening en verantwoording bestaat volgens het Hof afhankelijk van de omstandigheden van het geval.

Omstandigheden die in dit verband een rol kunnen spelen zijn onder meer:

  • (i) de redenen waarom het beheer is gevoerd;
  • (ii) de verhouding die bestond tussen degene die het beheer voerde en de rechthebbende;
  • (iii) hetgeen in de relatie tussen partijen of in soortgelijke gevallen gebruikelijk is of was;
  • (iv) de mate waarin degene die het beheer voerde, zelfstandig kon en mocht handelen;
  • (v) de mate waarin de rechthebbende in staat is geweest de handelingen van degene die het beheer voerde te overzien en voor zijn belangen op te komen.