Skip to main content

“Eens gegeven” niet altijd: “blijft gegeven”

By Schenkingen No Comments

 

In de familiesfeer leiden schenkingen nog wel eens tot scheve gezichten en soms ook  tot langslepende procedures. Daarom kan niet genoeg worden benadrukt dat het van belang is dat de schenking goed wordt vastgelegd. De ontvanger kan anders achteraf worden geconfronteerd met een zware bewijsopdracht: hij moet aantonen dat de schenking niet het gevolg is geweest van misbruik van omstandigheden. Slaagt hij daarin niet, dan wordt de schenking teruggedraaid.
Eens gegeven is in zo’n geval niet blijft gegeven.

Achtergronden van de zaak
Vlak voor haar overlijden had erflaatster effecten tot een bedrag van € 94.181 aan haar zoon geschonken. Van die schenkingen was tussen moeder en zoon een tweetal onderhandse (= niet notariële) akten opgemaakt.
Na het overlijden van moeder werd de vernietiging van deze schenkingen ingeroepen door haar dochter, die tezamen met de zoon enig erfgenaam was.

De dochter stelde dat haar broer misbruik van zijn vertrouwenspositie had gemaakt door de effecten naar zichzelf over te hevelen. Tussen moeder en haar zoon bestond een bijzondere vertrouwensband waarvan door de zoon misbruik was gemaakt. Omdat moeder daar zelf niet meer toe in staat was, verzorgde de zoon al sinds jaar en dag haar administratie.
De wil van moeder tot het doen van de schenkingen had ontbroken; volgens de dochter zou haar moeder nooit de bedoeling hebben gehad het ene kind boven het andere te bevoordelen. Bovendien was haar geestestoestand de laatste jaren aanzienlijk verslechterd en was zij in toenemende mate vergeetachtig geworden.

De zoon stelde op zijn beurt dat het de uitdrukkelijke wens van zijn moeder was geweest om  hem ten opzichte van zijn zuster te bevoordelen omdat zijn band met moeder zeer hecht was en die met dochter al jarenlang juist bijzonder slecht.

Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden had de dochter belast met het bewijs van haar stelling dat de wil van moeder tot het doen van de schenkingen had ontbroken vanwege een geestelijke stoornis of vanwege misbruik van omstandigheden.
Het Hof oordeelde uiteindelijk dat de dochter niet in het haar opgedragen bewijs was geslaagd. Haar vorderingen werden dan ook afgewezen.

Beslissing Hoge Raad en Hof ’s-Hertogenbosch
De dochter stelt succesvol cassatieberoep in. Volgens de Hoge Raad had het Hof miskend dat op grond van art. 7:176 BW een bijzondere bewijslastverdeling geldt: wanneer de schenker feiten stelt, waaruit zou kunnen volgen dat de schenking door misbruik van omstandigheden tot stand is gekomen, en hij op grond daarvan een beroep doet op de vernietigbaarheid van de schenking, is het aan de ontvanger van de schenking om het tegendeel te bewijzen. De bewijslast wordt dus uitdrukkelijk omgekeerd.

Volgens de stellingen van de dochter zou haar broer door misbruik van omstandigheden de bewuste schenkingen verkregen hebben. Of die stellingen nu wel of juist zijn blijft in cassatie in het midden; vastgesteld wordt dat de dochter in dat verband ter onderbouwing het nodige had aangedragen. Gelet daarop was het aan haar broer om als begiftigde bewijzen dat de schenkingen niet door van misbruik van omstandigheden tot stand gekomen waren. De Hoge Raad vernietigt op 24 juni 2016 het arrest van het Hof Arnhem-Leeuwarden en verwijst de zaak naar het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch ter verdere behandeling.

Bij het Hof doet de zoon een beroep op het feit dat in art 7: 176 BW ook uitdrukkelijk is  bepaald dat de omkering van de bewijslast niet plaats vindt als dat in strijd is met de redelijkheid en billijkheid. De zoon meent dat die situatie zich hiervoor doet, maar het Hof gaat daar niet in mee. Omkering van de bewijslast zou bijvoorbeeld in strijd met de eisen van redelijkheid en billijkheid kunnen zijn als de schenker als enige over bewijsmateriaal beschikt waaruit blijkt dat hij uit vrije wil handelde, maar die situatie deed zich hier niet voor.
Integendeel,  het stond vast dat de zoon jarenlang de administratie van zijn moeder had verzorgd, en reeds daarom was het niet onredelijk dat van hem zou worden verlangd dat hij bewijs zou leveren van zijn stelling dat moeder de schenkingen zonder beïnvloeding van zijn kant had verricht.
Het Hof ’s-Hertogenbosch oordeelt uiteindelijk in een arrest van 17 oktober 2017 dat met onvoldoende zekerheid valt vast te stellen dat de schenkingen niet zonder beïnvloeding van de broer hebben plaats gehad, zie ECLI:NL:HHSHE:2017: 4534 .

Geen omkering bewijslast in geval van schenking bij notariële akte.
De hiervoor bedoelde omkeringsregel geldt blijkens bedoelde wettelijke bepaling overigens evenmin als van de schenking een notariële akte is opgemaakt. In dat geval wordt er vanuit gegaan dat de notaris er voor waakt dat de schenker uit vrije wil handelt. Zou van de schenking van de effecten een notariële akte zijn opgemaakt, dan had de zuster nog steeds een beroep op de nietigheid kunnen doen op grond van misbruik van omstandigheden, maar had zíj daar het bewijs van moeten leveren. Er zou dan een aanzienlijke kans zijn geweest dat zij aan het kortste eind had getrokken (zoals ook blijkt uit de uitkomst van de procedure bij Hof Arnhem-Leeuwarden).

Medewerking broer voor vernietiging schenking niet nodig
Van belang is op te merken dat het recht om een beroep te doen op de vernietigbaarheid van de schenkingen een recht van de schenker is dat bij zijn overlijden overgaat op de erfgenamen. De dochter kon als één van de erfgenamen van haar moeder daarop een beroep doen. De medewerking of instemming van haar broer was daarvoor niet nodig.

Verbeurte aandeel in effecten
De dochter had het standpunt ingenomen dat de waarde van de effecten door haar broer bij de verdeling van de nalatenschap moest worden ingebracht en dat hij – gelet op zijn poging de effecten buiten de verdeling te houden – niet hoorde mee te delen in de waarde daarvan. De broer zou, anders gezegd, zijn aandeel daarin hebben verbeurd.
Het Hof bevestigt de juistheid van dit standpunt; het beroep van de dochter op verbeurte van het aandeel van de broer in de effecten slaagt. De broer komt van een ijskoude kermis thuis en wordt verplicht het volledige bedrag van € 94.181 inclusief rente aan zijn zuster te voldoen (zie ook Blog: Verzwijgen Zwitserse rekening).

Rekening en verantwoording over voor bejaarde vader gepinde bedragen

By rekening en verantwoording, verdeling No Comments


In situaties waarin één van de kinderen vaders of moeders geldzaken regelt ontstaat achteraf nog wel eens onenigheid over de wijze waarop het beheer is gevoerd. Degene die het beheer heeft gevoerd krijgt van andere familieleden het verwijt dat er onjuiste beslissingen zijn genomen, geen overleg is gevoerd en onvoldoende informatie is verstrekt. Soms gaan de verwijten verder: er is geld weggesluisd of aangewend voor eigen doeleinden.

De achtergronden van de zaak

Het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft op 22 augustus 2017 (ECLI:NL:GHSHE:2017:3679) uitspraak gedaan in een zaak waar twee broers meenden dat hun zuster rekening en verantwoording moest afleggen over een reeks van contante geldopnames dat ten laste van de bankrekening van hun vader in de periode 2006 tot en met 2012 was gepind tot een totaalbedrag ad € 161.566.

De zuster stelde dat vader tot juli 2009 zelf de contante pinopnames had gedaan en dat zij in de periode daarna haar vader daarbij behulpzaam was geweest omdat hij dat niet meer zelf kon. De broers hadden aangevoerd dat het ongeloofwaardig was dat hun vader – die in 2006 al 91 jaar oud was – die opnames zelf zou hebben gedaan. De opnames hadden voor het overgrote deel plaatsgehad bij een bankkantoor in de gemeente waar hun zuster woonde en werkte, terwijl hun vader aan de andere kant van de rivier woonde, hij geen auto meer reed en het onaannemelijk was dat hij steeds met de scootmobiel naar de andere kant van de rivier zou zijn gereisd – een afstand van 6 km –alleen om daar met zijn dochter geld te pinnen.
Zou de zuster er niet in slagen aan te tonen dat de opnames met goedvinden van hun vader hadden plaatsgevonden én hem ten goede waren gekomen, dan zou het niet verantwoorde deel beschouwd moeten worden als onrechtmatig onttrokken aan het vermogen van vader. Zuster zou dan 2/3e van dat verschil aan de broers terug moeten betalen.

Uitkomst procedure

Het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch meende dat de gestelde feiten en omstandigheden onvoldoende waren om aan te nemen dat de zuster rekening en verantwoording moest afleggen. Deze verplichting kan volgens het Hof slechts worden aangenomen indien een rechtsverhouding bestaat of heeft bestaan op grond waarvan de één jegens de ander (de rechthebbende) verplicht is om zich omtrent de behoorlijkheid van enig vermogensrechtelijk beleid te verantwoorden.
Zo’n rechtsverhouding kan voortvloeien uit de wet, een rechtshandeling of ongeschreven recht. Voor dat laatste zal sprake moeten zijn van een rechtsverhouding die verwantschap vertoont met één of meer in de wet geregelde gevallen waarin een rekening en verantwoordingsverplichting is neergelegd, zoals gemeenschap, opdracht of zaakwaarneming.
Het hof stelt vast dat niet is komen vast te staan dat er een rechtsverhouding had bestaan op grond waarvan een verantwoordingsplicht dient te worden aangenomen.

De broers hadden niet gesteld dat hun vader tijdens zijn leven wilsonbekwaam was, onder bewind stond of om een andere reden niet in staat was om zijn financiën te voeren. Ook bleek nergens uit dat vader vanaf 2006 op enig moment om rekening en verantwoording had gevraagd met betrekking tot de contante geldopnames die de dochter voor of samen met hem had verricht. Daarom gaat het Hof er vanuit dat vader steeds in staat was om de handelingen van zijn dochter te overzien en deze heeft goedgekeurd. De familierechtelijke relatie bracht volgens het Hof kennelijk mee dat er geen afzonderlijke boekhouding over de contante pinopnames en betalingen werd gevoerd, maar dat in vertrouwen werd gehandeld. Onder deze omstandigheid bestond er naar het oordeel van het hof geen verplichting tot het afleggen van rekening en verantwoording over de periode vanaf 2006.

Als er geen duidelijke wettelijke grondslag is, is de vraag of een verplichting tot het afleggen van rekening en verantwoording bestaat volgens het Hof afhankelijk van de omstandigheden van het geval.

Omstandigheden die in dit verband een rol kunnen spelen zijn onder meer:

  • (i) de redenen waarom het beheer is gevoerd;
  • (ii) de verhouding die bestond tussen degene die het beheer voerde en de rechthebbende;
  • (iii) hetgeen in de relatie tussen partijen of in soortgelijke gevallen gebruikelijk is of was;
  • (iv) de mate waarin degene die het beheer voerde, zelfstandig kon en mocht handelen;
  • (v) de mate waarin de rechthebbende in staat is geweest de handelingen van degene die het beheer voerde te overzien en voor zijn belangen op te komen.

Vordering tot verdeling tijdens vereffening

By verdeling, vereffening No Comments

Is een vordering tot rechterlijke vaststelling van verdeling mogelijk tijdens vereffening ?


Als de kans bestaat dat de nalatenschap meer schulden dan baten heeft, is het verstandig deze beneficiair te aanvaarden.
Uit de wet vloeit voort dat de nalatenschap die beneficiair is aanvaard moet worden vereffend, waarbij de erfgenamen gezamenlijk als vereffenaar optreden. De belangrijkste taken van de vereffenaar zijn achtereenvolgens

  • i/ het inventariseren en beheren van de nalatenschap;
  • ii/ het te gelde maken van de goederen van de nalatenschap ter voldoening van de schuldeisers;
  • iii/ het ter beschikking stellen van het overschot aan de erfgenamen (het verdelen).

In beginsel geldt dat er niet mag worden verdeeld voordat de vereffening is voltooid. Dat spreekt voor zich omdat de vereffeningsprocedure juist een waarborg vormt voor de schuldeisers van de nalatenschap. Dit uitgangspunt moet volgens een recente uitspraak van de Hoge Raad wel met enige soepelheid worden gehanteerd.

Achtergronden van de zaak

In de zaak waarover de Hoge Raad op 19 mei 2017 uitspraak deed hadden twee erfgenamen de nalatenschap van hun moeder op 9 maart 2005 beneficiair aanvaard.
De erfgenamen hadden onderling over van alles en nog wat onenigheid. De over en weer ingestelde vorderingen strekten onder meer tot verdeling van de nalatenschap van de moeder en tot afleggen van rekening en verantwoording over beheer dat gevoerd was over de goederen van de nalatenschap. Een ander deel van de vorderingen zag op vaststelling van de vorderingen van de nalatenschap op de erfgenamen. Ten aanzien van deze vorderingen geldt dat deze op grond van art. 3: 171 BW pas bij de verdeling van de nalatenschap aan de orde komen, en wel door toerekening van de vordering op het aandeel van de deelgenoot-schuldenaar.

Verloop en uitkomst procedure

Alvorens zich over deze vorderingen te buigen had het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden in een tussenarrest uit 2015 overwogen dat uit niets bleek dat de vereffening al voltooid was. Daarnaast stelde het hof vast dat er in elk geval nog niet betaalde nalatenschapschulden waren. Het Hof had daarom bij tussenarrest van 9 juni 2015 geoordeeld dat partijen in hun vorderingen over en weer niet-ontvankelijk zouden worden verklaard, tenzij zou komen vast te staan dat de vereffening inmiddels is voltooid. Nadat partijen moesten bevestigen d.at de vereffening inderdaad nog niet was voltooid, volgde de reeds aangekondigde niet- ontvankelijk verklaring. Met de uitgesproken niet-ontvankelijkheid waren partijen die al vanaf 2008 aan het procederen waren weer volledig terug bij af

Van deze arresten is cassatie ingesteld. De Hoge Raad oordeelde in zijn arrest van 19 mei 2017 dat het hof zijn rechterlijke taak niet juist opgevat (ECLI:NL:HR:2017:939). In deze zaak leed het geen twijfel dat de betrokken partijen in deze zaak dringend behoefte hadden aan een rechterlijke beslissing omtrent de geschilpunten die hen verdeeld hielden bij het maken van een boedelbeschrijving. Deze geschilpunten waren juist de aanleiding voor de procedure.

Het Hof had, aldus de Hoge Raad, zelf de vaststelling van de omvang van de nalatenschap ter hand moeten nemen en beslissingen moeten nemen op de punten die partijen in dit verband aan het Hof hadden voorgelegd. Van belang was daarbij dat er geen belangen van schuldeisers betrokken waren, behalve dan die van een van de erfgenamen zelf, terwijl over diens vordering al door de rechtbank was beslist. Alhoewel de vereffening formeel nog niet was voltooid, was dat feitelijk wel het geval. Het hof had dan ook volgens de Hoge Raad de nalatenschap kunnen en moeten verdelen, zoals verzocht door partijen. De Hoge Raad verwijst daarom de zaak ter verdere behandeling naar het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch.
Aan de langslepende procedure tussen de erven onderling komt voorlopig nog geen einde.

De uitspraak van de Hoge Raad is in lijn met de literatuur op dit punt. Bij een informele vereffening is een partiële verdeling met instemming van alle deelgenoten mogelijk. Ook tijdens een wettelijke vereffening is een partiële verdeling mogelijk.
De vraag of een erfgenaam die tevens vereffenaar is mét rechterlijke toestemming bevoegd is om voor voltooiing van de vereffening tot partiële verdeling over te gaan, is niet beantwoord.
Aannemelijk is echter dat als de nalatenschap een voldoende saldo heeft, zodat niet gevreesd hoeft te worden voor benadeling van schuldeisers, ook reeds tijdens de vereffening partieel kan worden verdeeld. Als de erfgenamen optreden als vereffenaar is daarvoor rechterlijke toestemming nodig, om te voorkomen dat sprake is van een tegenstrijdig belang. Daarnaast bestaat de mogelijkheid dat de nalatenschap verdeeld wordt onder de opschortende voorwaarde van vereffening.

Touwtrekken om uitkering levensverzekering

By Erfrecht en levensverzekering No Comments

Wie heeft er recht op de levensverzekeringsuitkering : de kinderen of de enig erfgenaam ?

touwtrekken om levensverzekeringsuitkering
De uitkering de men als begunstigde uit een levensverzekering verkrijgt, betreft in beginsel geen verkrijging krachtens erfrecht. Als de begunstigde niet tevens erfgenaam is, kunnen er zich discussies voordoen over de vraag wie recht heeft op de door de verzekeringsmaatschappij verschuldigde uitkering. Met soms verrassende uitkomsten.

De achtergronden van de zaak

Een man heeft twee dochters uit zijn eerste huwelijk. Met deze dochters heeft hij vanaf 1995 tot aan zijn overlijden in 2013 geen contact meer. In 1996 en 1999 sluit hij levensverzekeringspolissen bij Avero af. Daarin zijn achtereenvolgens als begunstigen aangewezen: zijn echtgenote (weduwe), zijn kinderen en zijn erfgenamen.
De man krijgt in 2000 een nieuwe relatie; vanaf 2006 voert hij een gezamenlijke huishouding met haar. In hetzelfde jaar wijzigt hij zijn testament, onterft hij zijn kinderen en benoemt hij zijn nieuwe partner tot enig erfgenaam.
Na het overlijden van de man maken de dochters aanspraak op de door de verzekeringsmaatschappij verschuldigde uitkeringen. De partner meent echter dat de uitkeringen haar toekomen. Zij is enig erfgenaam en heeft de nalatenschap zuiver aanvaard.
Zij wijst er op dat uit alles blijkt dat het de man er om te doen was om haar verzorgd achter te laten. Deze bedoeling komt met zoveel woorden tot uitdrukking in het testament. Daarin is ook bepaald dat als de kinderen een beroep doen op de legitieme portie hun vorderingen pas opeisbaar zijn bij haar overlijden.

Uitkomst van de procedure

De rechtbank Noord Holland stelt de partner van vader bij vonnis van 7 oktober 2015 in het ongelijk; als gevolg van de echtscheiding tussen vader en de vrouw uit het eerdere huwelijk, bezat laatstbedoelde niet meer de hoedanigheid van echtgenote. Blijkens de polis waren de dochters vervolgens degenen die door aanvaarding van de  begunstiging aanspraak op de uitkering konden maken.

Bij het Gerechtshof Amsterdam trekt de partner alsnog aan het langste eind. Zie Hof Amsterdam, 9 mei 2017 ECLI:NL:GHAMS:2017:1751. Het hof meent dat voor de vraag aan wie de uitkeringen toekomen naast de overeenkomst van levensverzekering, de tekst van de wet en de bepalingen uit de polis ook de feiten en bijzondere omstandigheden van het geval in de beschouwing betrokken dienen te worden.
Uit alles blijkt volgens het Hof dat de man de bedoeling heeft gehad om zijn laatste partner verzorgd achter te laten. Omdat de nalatenschap zonder de uitkeringen negatief zou zijn, kan het niet anders dan dat de man zich vergist heeft door alleen zijn testament te wijzigen , maar niet ook de begunstiging van de polissen van levensverzekering. Mede ook gelet op het feit dat de kinderen juist uitdrukkelijk onterfd waren door hun vader, konden zij volgens het Hof naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid geen rechten kunnen ontlenen aan de begunstiging.

Verzwijging Zwitserse rekening. Sanctie: het verbeuren van het saldo

By verdeling No Comments

Art 194 van Boek 3 Burgerlijk Wetboek bepaalt dat hij die bij de verdeling van de gemeenschap opzettelijk een goed verzwijgt, zoek maakt of verborgen houdt zijn aandeel daarin ten behoeve van de andere deelgenoten verbeurt. Een harde sanctie op oneerlijk gedrag, waarop ook bij verdelingen van nalatenschappen nog wel eens een beroep gedaan wordt. De sanctie geldt ook als er aanwijzingen zijn dat met de verzwijging een resultaat zou zijn bereikt dat in overeenstemming was met de wil van de erflater.

De achtergronden van de zaak

Erflaatster heeft in 2000 bij testament haar zoon en neef tot enig erfgenamen benoemd. De neef is een kind van haar op jeugdige leeftijd overleden zuster; de neef is vanaf zijn 12e levensjaar in het gezin van erflaatster opgegroeid. Erflaatster belandt begin 2008 in een verzorgingstehuis en overlijdt in september 2008 op 90 jarige leeftijd.
In mei 2008 heeft de zoon met gebruikmaking van een algemene volmacht een bedrag ad € 643.497 van een aan zijn moeder toebehorende Zwitserse nummerrekening overgeboekt naar rekeningen ten name van zichzelf en zijn vrouw, waarna hij de nummerrekening vervolgens heeft opgeheven.
Na het overlijden van zijn moeder zwijgt de zoon tegenover zijn neef over de overboekingen. Als de neef hem maanden later met het bewijs van de overboekingen confronteert ontkent hij dat het bedrag onderdeel van de nalatenschap van zijn moeder was. In de latere procedure stelt de zoon dat de overgeboekte bedragen door zijn moeder aan hem zijn geschonken.

Standpunt neef

De neef stelt dat zijn tante in mei 2008 al niet meer in staat was haar wil te bepalen. De zoon zou het saldo op de Zwitserse rekening zonder recht of titel hebben onttrokken aan het vermogen van zijn moeder. De moeder zou op grond daarvan een vordering tot terugbetaling op hem hebben. Na haar overlijden zou die vordering zijn overgegaan op haar erfgenamen. Door het bestaan van die vordering opzettelijk te verzwijgen voor zijn neef, heeft de zoon zijn aandeel daarin (feitelijk dus het aandeel in de vordering op zichzelf) verbeurd o.g.v. het bepaalde in art. 3:194 lid 2 BW. Anders gezegd: de zoon dient niet de helft maar het volledige bedrag ad € 643.497 aan de neef te betalen !

Uitkomst van deze zaak

De zoon trekt in alle instanties aan het kortste eind en moet het bedrag dat hij getracht had buiten de verdeling te houden volledig aan zijn neef vergoeden. De Hoge Raad volgt de zoon weliswaar in zijn bezwaar dat het Hof had miskend dat voor toepassing van de sanctie van het verbeurte vast moet staan dat de deelgenoot het bestaan van dat goed opzettelijk verzwijgt. Dit leidt echter niet tot vernietiging van het arrest van het Hof omdat volgens de Hoge Raad uit de overwegingen van Hof volgt dat de zoon wist dat het verzwegen goed tot de nalatenschap behoorde. De Hoge Raad achtte dus opzet aanwezig (zie HR 31 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:565).

De zoon meende dat de sanctie niet al zou kunnen worden toegepast vóór dat de verdeling was voltooid. Omdat daarvan nog geen sprake was en de zoon tot inkeer was gekomen en alsnog bereid was de helft van het bedrag met zijn neef te delen, kon hij zijn aandeel in de vordering nog niet hebben verbeurd.
De Hoge Raad volgt hem daarin niet. De strekking van de sanctie van verbeurte is om oneerlijk gedrag van de deelgenoten tegenover elkaar te ontmoedigen. Deelgenoten (zoals erfgenamen) zijn in het algemeen sterk afhankelijk van de juistheid en volledigheid van de over en weer verschafte inlichtingen omtrent het bestaan van tot de gemeenschap behorende goederen. 
Wel wijst de Hoge Raad erop dat denkbaar is dat de beperkende werking van redelijkheid en billijkheid er toe kan leiden dat de sanctie verbeurte achterwege blijft. Op die bepaling was in deze zaak echter geen beroep gedaan.

Vast stond overigens dat moeder een jaar voor haar overlijden aan adviseurs te kennen had gegeven dat zij van plan was haar testament te wijzigen in die zin dat haar zoon tot enig erfgenaam zou worden benoemd. Mogelijk meende de zoon daarin een rechtvaardiging te hebben gezien voor zijn handelen. Het heeft de rechters die zich over de zaak hebben gebogen in ieder geval niet milder kunnen stemmen.

Meedelen in Italiaanse erfenis

By Internationaal erfrecht No Comments

De uitsluitingsclausule een bijzondere bepaling

De huidige wet biedt de erflater de mogelijkheid om bij testament te bepalen dat de goederen die uit zijn nalatenschap verkregen worden niet in een gemeenschap vallen waarin de erfgenaam of degene die een legaat ontvangt gehuwd is. Deze zgn. uitsluitingsclausule wordt bijna standaard in elk testament opgenomen. Dit hangt samen met het Nederlandse huwelijksvermogensrecht waarin voorhuwelijks vermogen, erfrechtelijke verkrijgingen en giften automatisch gemeenschappelijk worden als er geen huwelijksvoorwaarden zijn gemaakt. Dit stelsel is een exotisch buitenbeentje en komt behalve in Nederland nog slechts in Suriname en Zuid-Afrika voor.

Het laat zich raden dat buitenlandse erflaters en notarissen daar vaak niet op bedacht zijn. De gevolgen daarvan kunnen vele jaren later pas aan het licht komen.

De Italiaanse casus

De vrouw had in Italië in de 50’er jaren onroerend goed van haar opa en tante geërfd. Omdat hun nationale recht de wettelijke gemeenschap van goederen niet kent, was er voor de Italiaanse erflaters geen aanleiding om in het testament een uitsluitingsclausule te laten opnemen. In 1968 was de vrouw in Nederland met een Nederlander in gemeenschap van goederen getrouwd. Het huwelijk was in 1981 door echtscheiding ontbonden. Het huwelijksvermogensrecht werd beheerst door Nederlands recht.
De rechtbank in Arnhem had in 2012 op verzoek van de vrouw – dus 30 jaar na de echtscheiding – voor recht verklaard dat het Italiaanse onroerend goed niet in de gemeenschap was gevallen.

Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden was in 2015 een andere mening toegedaan: het Hof achtte het in de tussen partijen geldende verhoudingen naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar dat het onroerende goed in de gemeenschap van goederen zou vallen. Het feit dat de destijds door de erflaters in Italië geen rekening was (of: kon worden) gehouden met de mogelijkheid dat het onroerend goed ooit in een gemeenschap zou vallen, was onvoldoende aanleiding om tot een ander oordeel te komen.

Beslissing Hoge Raad

De Hoge Raad laat deze beslissing in stand. De vrouw moet dus alsnog de helft van de huidige waarde van het onroerend goed verrekenen met haar ex-echtgenoot.
Uit het arrest van 17 februari 2017 (ECLI:NL:HR:2017:276) blijkt dat de Hoge Raad het onder meer van belang acht dat de vrouw het onroerend goed had verkregen ruim voor zij in 1968 in het huwelijk trad met de man. Zij had het, anders gezegd, dus zelf in haar macht gehad om er voor te zorgen dat het onroerend goed niet in de gemeenschap zou zijn terecht gekomen door huwelijkse voorwaarden aan te gaan bij het sluiten van het huwelijk.

Wetswijziging per 1 januari 2018

De hiervoor geschetste problematiek zal in de toekomst tot het verleden behoren. Per 1 januari 2018 treedt de Wet Beperking gemeenschap van goederen in werking.  In beginsel zal dan alles wat door een schenking of erfenis is (of zal worden) verkregen privévermogen blijven, een uitsluitingsbeding is daarvoor niet meer nodig. Voor alle nalatenschappen die voor de inwerkingtreding van de Wet openvallen geldt het oude regime.